Onze Amerikaanse vrienden hebben er traditiegetrouw een mooie term voor: 'slacktivism', een op voorhand onmogelijke combinatie van 'slacker'
(neusvretende nietsnut) en 'activism'. Daarmee wordt ongeveer alles aan goedbedoelde ideetjes, proefballonnetjes en actietjes bedoeld die rond waaien op Smoelboek en andere social media. Mijn mailbox wordt ondergebaggerd met online petities tegen honger van armoedige mensen, tegen misbruik van onverdoofde krielkuikens en voor linksdraaiende yoghurt in schoolkantines. Verder met: lintjes à 10 euro tegen kinkhoest, armbandjes à 30 euro voor Tour de France-deelnemers met zaadbalkanker, speldjes tegen een oorlog ergens om iets, oproepen tot boycot van foute rechtse mensen, een verbod op het doorfokken van vechthamsters en vredesboodschappen aan vijandige buitenaardse bevolkingen.
Waarom ‘slacktivism’ zo populair is, laat zich wel raden. Je kunt zonder een zweetdruppel met je iPad achteroverleunend de maatschappelijk betrokken gebraaien haan uithangen voor vrienden en familie. Echt problemen aanpakken? Ho maar. Het is de solidariteit van de digitale snelweg: die gaat zo snel voorbij dat je ‘m niet kunt meten. Zeg maar het Higgs-deeltje van de filantropie: het zou alles massa moeten geven, maar je merkt er toch niks van. ‘Slacktivism’ mag van mij met de snelheid van het licht op de vuilnisbelt van al die pseudo-betrokkenheid. Ik blijf erbij: ik heb meer respect voor mensen die zonder klagen een jaar lang incontinente bejaarden de Henri Dunant op- en afduwen dan al die slacktivisten bij elkaar.